d'n Hadeejer december 2014

d’n HaDeejer | 35 De zon schittert fel op de dikke laag sneeuw, waar nog geen mens of dier overheen is gelopen. Ariel haar ogen tranen en ze knippert heftig. De grote dennenboom wordt de kerk al ingedragen. Nog even boven afscheid nemen en dan gaat ook zij naar binnen. ‘Hebbes!’ Met een schok bonst ze ergens tegenaan en ineens is het donker om haar heen. Is ze sneeuwblind? Haar vleugels slaan tegen iets hards, de wereld schudt en ze valt, boven wordt onder en ze raakt alle hoeken. Alle hoeken van het doosje waar ze in gevangen zit. ‘Mama, kijk eens, een libelle!’ De meisjesstem klinkt opgewonden. ‘In december? Dat kan niet, Anne.’ ‘Welles.’ Het doosje wordt met een bons neergezet. Langzaam schuift de deksel opzij, Ariel springt op en fladdert omhoog naar het licht. Weg, ze moet weg! Met een pijnlijke klap botst ze tegen glas en versuft dwarrelt ze naar beneden.‘Zie je wel.’ Anne klinkt tevreden. ‘Een echte libelle.’ ‘Ach, meisje, je hebt gelijk,’ zegt haar moeder. ‘Maar zo gaat hij dood. Je moet een paar gaatjes in de deksel maken.’ Ariel fladdert zachtjes met haar vleugels. Mensen zien wat ze denken. Een libelle, denkt ze, ik ben een libelle. Ze verbergt haar hoofd in haar handen en gluurt tussen haar vingers door. Ze zit in een glazen potje op het aanrecht in een grote keuken. Moeder en het meisje lopen de keuken uit, de deur blijft op een kier en een grote zwartwitte kat sluipt naar binnen. Ariel haar hart zinkt in haar blote voeten als ze hem herkent. Het is Pardoes, de grootste jager van de buurt. De kat springt op het aanrecht. Als hij Ariel ziet, flitst zijn tong en in zijn ogen verschijnt een hongerige blik. ‘Wat heeft het kind gevangen?’ mauwt hij. Zacht duwt hij tegen de pot. Smekend kijkt Ariel hem aan. ‘Ik ben het, Ariel. De engel van HaDee.’De kat geeft nog een duw, iets harder nu, en het potje schuift naar de rand. ‘Een engel, die heb ik nog nooit geproefd.’ Weer een duw. Ineens klinkt buiten een hels kabaal. Geblaf, jankende katten en het gillen van een kind. Pardoes springt in de lucht van schrik en zwiert de jampot van het aanrecht. Pets! Met gekletter en glasgerinkel springt de pot uit elkaar. Versuft blijft Ariel op de grond liggen. De deur van de keuken vliegt open en Anne en haar moeder rennen naar binnen. ‘Stoute kat!’ roept Anne boos. Ariel schudt de duizeling uit haar hoofd en slaat haar vleugels uit. Snel, voor de kat haar te pakken kan nemen, voor de mensen haar zien, wervelt ze omhoog. Als een lichtflits vliegt ze over de hoofden heen naar de deur, de gang door en door de achterdeur, die in de haast open is blijven staan, naar buiten. Weg, ze moet weg! Hoger en hoger vliegt ze, tot de top van de toren van de kerk van Heeswijk, waar ze wegduikt op haar veilige plekje. Achter de poot van de haan. ‘Wat is dat voor kabaal?’ vraagt haar vriend. ‘Het haalt me uit mijn winterslaap.’ Hij gaapt zo hard dat de sneeuw van zijn gouden lijf glijdt en op de spits valt. Daar schuift hij verder en vormt een lawine die met een zwoesj naar beneden stort. Geschrokken kijkt Ariel over de rand. Beneden ligt een verse hoop sneeuw. Even is het stil, dan beweegt de hoop. En tot bovenop de toren is de boze schreeuw van de kat te horen, die nat en koud uit de sneeuwhoop komt gekropen. Een bruin gevlekte hond en drie andere katten kijken lachend toe. Ariel zwaait om ze te bedanken. ‘Ik kom afscheid nemen,’ zegt ze tegen haar vriend. ‘De kerstboom staat al in de kerk.’ ‘Fijne kerst,’ mompelt de haan. ‘Tot volgend jaar!’ En weg is ze, op naar de kerstboom in de kerk om net als elk jaar het licht te verspreiden. Door Margriet Cobben illustratie Cecile Verleg Ariel en de kat

RkJQdWJsaXNoZXIy MjU2Mzc=